sneeuwprut

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sneeuw·prut
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sneeuwprut
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sneeuwprutv / m

  1. halfgesmolten sneeuw met modder vermengd
     Vier dagen voor kerstavond sjokten vader en zoon door de sneeuwprut om een film van Ingmar Bergman te gaan zien.[1]
     Op Twitter en andere sociale media laten veel stadsbewoners hun ongenoegen hierover blijken. Ze vergelijken de sneeuwprut met braaksel en noemen New York een zwerende afvalberg.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149
  2. Bronlink geraadpleegd op 29 september 2022 Weblink bron “Niet iedereen blij met lente in New York” (Woensdag 11 maart 2015), NOS