sluimer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slui·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sluimer sluimers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de sluimerm

  1. (biologie) lichte slaap
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
sluimeren

sluimer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sluimeren
    • Ik sluimer. 
  2. gebiedende wijs van sluimeren
    • Sluimer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sluimeren
    • Sluimer je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen