slaapwandelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- slaap·wan·delt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
slaapwandelen |
slaapwandelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slaapwandelen
- Jij slaapwandelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slaapwandelen
- Hij slaapwandelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van slaapwandelen
- Slaapwandelt!