simuleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • si·mu·leert

Werkwoord

vervoeging van
simuleren

simuleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van simuleren
    • Jij simuleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van simuleren
    • Hij simuleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van simuleren
    • Simuleert!