sigarettenrook

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

sigarettenrook
Uitspraak
Woordafbreking
  • si·ga·ret·ten·rook
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sigarettenrook
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sigarettenrookm

  1. de rook die bij het roken van een sigaret (of meer algemeen bij het verbranden van tabak) ontstaat
     Ik wilde coole coltruien dragen of pas gestreken overhemden van de wasserij om de hoek, abnormaal schoon moesten die ruiken; ik droomde ervan om naar de donkere clubs in de kelders van Greenwich Village te gaan waar je elkaar door de dichte sigarettenrook amper kon zien ...[2]
     De rookmachine van het RIVM, waarin sigarettenrook wordt geanalyseerd[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500
  3. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2022 Weblink bron “Meer gif in sigaretten door suikers en bevochtigers in tabak” (26-11-2019), NOS