schoonmaakwoede

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schoon·maak·woe·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonmaakwoede schoonmaakwoedes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de schoonmaakwoedev / m

  1. met te grote neiging om iets schoon te maken
    • De spreekwoordelijke Hollandse schoonmaakwoede komt niet voort uit de calvinistische volksaard, maar vindt zijn oorsprong in de grootschalige zuivelproductie op het Hollandse platteland vanaf de veertiende eeuw. [2] 
    • Ze is gescheiden, heeft een nieuwe relatie en ruimt haar leven op met dezelfde schoonmaakwoede als waarmee ze haar nieuwe huis te lijf gaat. Dat leidt tot een zeer persoonlijke voorstelling, waarin Lenette van Dongen haar publiek een 50-plusser toont die er mag zijn en bij wie, zo concludeert ze als ze terugblikt, helemaal niets is komen aanwaaien. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 17 DECEMBER 2009
  3. Tubantia Arno Gelder 11-januari-2017