satiricus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·ti·ri·cus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord satiricus satirici
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de satiricusm

  1. iemand die een ander belachelijk maakt op een grappig bedoelde manier
    • Wat hij dan wel is? Over die vraag verschillen de meningen. Sommigen stellen dat hij een „brandende ijver voor het Evangelie” had. Anderen noemen hem de eerste renaissancedichter, een humanist en satiricus. [2] 
    • Enkele maanden geleden maakte de minister van Justitie bekend dat er bijna 1800 zaken lopen, onder anderen tegen een hele rij politieke tegenstanders. Het is vooralsnog onduidelijk of de verzoeningsmaatregel ook geldt voor de buitenlandse gevallen, zoals bijvoorbeeld de gerechtelijke vervolging van de Duitse satiricus Jan Böhmermann wegens diens 'smaadgedicht'. [3] 
    • Hij richt zijn Tweets richting het Kees van der Staaij-poppetje dat sinds zondagavond op zijn telefoon 'leeft' dankzij de app Kamergotchi. Een nieuw spel dat uit het brein van televisie-satiricus Arjen Lubach en zijn redactie is ontsproten. Spelers van Kamergotchi krijgen een ei dat ze open moeten schudden. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen