samenwoonden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sa·men·woon·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
samenwonen |
samenwoonden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van samenwonen
- ...dat wij samenwoonden.
- ...dat jullie samenwoonden.
- ...dat zij samenwoonden.
- ...dat wij samenwoonden.