samensmelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·smelt

Werkwoord

vervoeging van
samensmelten

samensmelt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samensmelten
    • ... dat ik samensmelt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samensmelten
    • ... dat jij samensmelt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samensmelten
    • ... dat hij samensmelt.