ritten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rit·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ritten
ritte
gerit
zwak -t volledig

Werkwoord

ritten [2] [3]

  1. rijden

Zelfstandig naamwoord

de rittenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord rit

Werkwoord

vervoeging van
ritten

ritten

  1. meervoud verleden tijd van ritten
    • Wij ritten. 
    • Jullie ritten. 
    • Zij ritten. 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen