resteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • res·teert

Werkwoord

vervoeging van
resteren

resteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van resteren
    • Jij resteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van resteren
    • Hij resteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van resteren
    • Resteert!