repatrieert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: repatrieert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- re·pa·tri·eert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
repatriëren |
repatrieert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repatriëren
- Jij repatrieert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repatriëren
- Hij repatrieert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van repatriëren
- Repatrieert!