repatrieert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·pa·tri·eert

Werkwoord

vervoeging van
repatriëren

repatrieert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repatriëren
    • Jij repatrieert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van repatriëren
    • Hij repatrieert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van repatriëren
    • Repatrieert!