recitatief

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ci·ta·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het zingend spreken’ voor het eerst aangetroffen in 1885 [1]
  • afgeleid van recitatie met het achtervoegsel -ief [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord recitatief recitatieven
verkleinwoord recitatiefje recitatiefjes

Zelfstandig naamwoord

het recitatiefo [3]

  1. (muziek) gedeelte in een opera e.d. op de manier van de gesproken rede
Vertalingen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen