recipieerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ci·pi·eer·de

Werkwoord

vervoeging van
recipiëren

recipieerde

  1. enkelvoud verleden tijd van recipiëren
    • Ik recipieerde. 
    • Jij recipieerde. 
    • Hij, zij, het recipieerde. 

Gangbaarheid