rebelleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·bel·leer

Werkwoord

vervoeging van
rebelleren

rebelleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rebelleren
    • Ik rebelleer. 
  2. gebiedende wijs van rebelleren
    • Rebelleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rebelleren
    • Rebelleer je?