rammelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ram·melt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rammelen |
rammelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rammelen
- Jij rammelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rammelen
- Hij rammelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van rammelen
- Rammelt!