radiocontact

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·dio·con·tact
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord radiocontact radiocontacten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het radiocontacto

  1. communicatie via radiogolven
    • Op grond van het laatste radiocontact met de cockpit rees zaterdag het vermoeden dat de piloten grote technische problemen op het spoor waren. [1] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Hubert Smeets 31 oktober 2015 NRC
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be