proviandeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·vi·an·deer

Werkwoord

vervoeging van
provianderen

proviandeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van provianderen
    • Ik proviandeer. 
  2. gebiedende wijs van provianderen
    • Proviandeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van provianderen
    • Proviandeer je? 

Gangbaarheid