plisseren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plis·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fijn plooien’ voor het eerst aangetroffen in 1884 [1]
  • afgeleid van het Franse plisser (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
plisseren
plisseerde
geplisseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

plisseren

  1. overgankelijk het aanbrengen van fijne plooien in een gesteven stof
    • In de jaren 1950 werden vele rokken geplisseerd. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen