plisseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plis·seer

Werkwoord

vervoeging van
plisseren

plisseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plisseren
    • Ik plisseer. 
  2. gebiedende wijs van plisseren
    • Plisseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plisseren
    • Plisseer je?