plig

Uit WikiWoordenboek

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord plig pligte

Zelfstandig naamwoord

plig

  1. plicht
    «Mugabe het verlede week vier ministers van die voormalige opposisie van hul pligte onthef en aan ministers van sy eie party oorhandig.»
    Mugabe heeft verleden week vier ministers van de voormalige opposite van hun taak ontheven en deze aan ministers van zijn eigen partij overhandigd.