pindakoek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

pindakoek
Uitspraak
Woordafbreking
  • pin·da·koek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pindakoek pindakoeken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de pindakoekm

  1. (kookkunst) koek waarin hele pinda's zijn meegebakken
     Julia en ik liepen hand in hand naar de keuken en deelden een pindakoek.[2]
     „Ik droeg geen blauw-zwarte sjaal van de hockeyclub en had geen dubbeltje voor een pindakoek in de pauze. Ik paste daar niet tussen en na vier jaar heb ik de hbs verlaten. Vier jaar hbs stond destijds gelijk aan een ulo-diploma en gaf me de mogelijkheid naar de kweekschool in Doetinchem te gaan.”[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. pindakoek op website: Etymologiebank.nl
  2. Taylor Jenkins Reid
    “Daisy Jones & the Six” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026349249
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 januari 2022 Weblink bron “Henny Lubbers dacht altijd vooral in stenen en euro's” (01-07-2011), Tubantia