pijnigde af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pij·nig·de af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afpijnigen

pijnigde af

  1. enkelvoud verleden tijd van afpijnigen
    • Ik pijnigde af. 
    • Jij pijnigde af. 
    • Hij, zij, het pijnigde af. 


Gangbaarheid