pedaleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pe·da·leer

Werkwoord

vervoeging van
pedaleren

pedaleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pedaleren
    • Ik pedaleer. 
  2. gebiedende wijs van pedaleren
    • Pedaleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pedaleren
    • Pedaleer je?