parkeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • par·keert

Werkwoord

vervoeging van
parkeren

parkeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parkeren
    • Jij parkeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parkeren
    • Hij parkeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van parkeren
    • Parkeert!