paralyseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ra·ly·seert

Werkwoord

vervoeging van
paralyseren

paralyseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paralyseren
    • Jij paralyseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paralyseren
    • Hij paralyseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van paralyseren
    • Paralyseert!