overwintert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·win·tert

Werkwoord

vervoeging van
overwinteren

overwintert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overwinteren
    • Jij overwintert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overwinteren
    • Hij overwintert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van overwinteren
    • Overwintert!