overlas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·las

Werkwoord

vervoeging van
overlezen

overlas

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van overlezen
    • ... dat ik overlas. 
    • ... dat jij overlas. 
    • ... dat hij, zij, het overlas. 
vervoeging van
overlezen

overlas

  1. enkelvoud verleden tijd van overlezen
    • Ik overlas. 
    • Jij overlas. 
    • Hij, zij, het overlas.