ouwehoert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ou·we·hoert

Werkwoord

vervoeging van
ouwehoeren

ouwehoert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ouwehoeren
    • Jij ouwehoert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ouwehoeren
    • Hij ouwehoert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ouwehoeren
    • Ouwehoert!