opvulling
Uiterlijk
- op·vul·ling
- Naamwoord van handeling van opvullen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opvulling | opvullingen |
verkleinwoord |
de opvulling v
- waarmee iets vol gemaakt kan worden
- “Ik laat mijn eigen kleinkinderen gewoon op kunstgras spelen”, zegt bestuurder Kees van Oostenrijk van Band en Milieu, de organisatie die verantwoordelijk is voor de inzameling en het hergebruik van alle acht miljoen afgedankte banden per jaar in Nederland. Het rubbergranulaat op kunstgrasvelden speelt een belangrijke rol in de recyclingketen van de bandenindustrie. Van het materiaal van ingezamelde banden wordt 70 procent hergebruikt, waarvan een groot deel als opvulling in kunstgras. [2]
- De opvulling van de gaten in het lesrooster is heel lastig voor scholen.
- Het woord opvulling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opvulling" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Bas Tooms 21 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be