opvolgt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·volgt

Werkwoord

vervoeging van
opvolgen

opvolgt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvolgen
    • ... dat jij opvolgt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvolgen
    • ... dat hij opvolgt.