opvloog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vloog

Werkwoord

vervoeging van
opvliegen

opvloog

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opvliegen
    • ... dat ik opvloog. 
    • ... dat jij opvloog. 
    • ... dat hij, zij, het opvloog. 
     Ze huilde tranen met tuiten toen het vliegtuig wegtaxiede, opvloog en in de donkere winterhemel verdween.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044632767