opereren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ope·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opereren
opereerde
geopereerd
zwak -d volledig

Werkwoord

opereren

  1. overgankelijk (medisch) aan een chirurgische ingreep onderwerpen
    • Zij moest geopereerd worden. 
  2. inergatief acties uitvoeren, optreden
    • Zij opereerden niet aan de andere kant van de rivier. 
     „Elk incident, elke publicatie in de media is slecht voor de positie van Centric, want wij opereren in een markt waarin vertrouwen ontzettend belangrijk is”, schetste Luijten.[3]
     De zoon was eindelijk in behouden haven, als je dat kon zeggen van een aanstaande marineofficier die niet op zee zou opereren.[4]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. "opereren" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. opereren op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 april 2022 Weblink bron
    Angelique Kunst
    “Na elk krantenartikel lijdt Gerard Sanderinks Centric verlies: ‘We worden afgeschilderd als domme mensen’” (26-04-2022), Tubantia
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be