openingsspeech

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

openingsspeech
Uitspraak
Woordafbreking
  • ope·nings·speech
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord openingsspeech openingsspeeches
verkleinwoord openingsspeechje openingsspeechjes

Zelfstandig naamwoord

de openingsspeechm

  1. toespraak die men houdt bij de start van iets
     Meester Kienholz zelf, toevallig in Amsterdam in verband met de restauratie van The Beanery, hield een uiterst ironische openingsspeech.[1]
     Ondertussen is het ministerie van EZK wel druk bezig alles op alles te zetten om de waterstofeconomie mogelijk te maken. Dat is niet alleen te lezen in interne ambtelijke stukken, maar bleek ook begin deze maand in Groningen bij het congres 'Wind meets gas'. "Waar wachten we nog op?" concludeerde Koning Willem-Alexander retorisch in zijn openingsspeech.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023479925
  2. Bronlink geraadpleegd op 9 maart 2022 Weblink bron “Sprong in het duister met waterstofmiljarden” (DO 21 OKTOBER 2021), NOS