opdoet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·doet

Werkwoord

vervoeging van
opdoen

opdoet

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opdoen
    • ... dat jij opdoet. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opdoen
    • ... dat hij opdoet.