opbleef
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·bleef
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opblijven |
opbleef
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opblijven
- ... dat ik opbleef.
- ... dat jij opbleef.
- ... dat hij, zij, het opbleef.
- ... dat ik opbleef.