opbiecht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·biecht

Werkwoord

vervoeging van
opbiechten

opbiecht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opbiechten
    • ... dat ik opbiecht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opbiechten
    • ... dat jij opbiecht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opbiechten
    • ... dat hij opbiecht.