opbiechten
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: opbiechten (hulp, bestand)
Woordafbreking
- op·biech·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op en biechten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opbiechten |
biechtte op |
opgebiecht |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
opbiechten
- overgankelijk toegeven dat men iets kwaads gedaan heeft
- Daarna heeft hij alles opgebiecht.
- ▸ En toen kwam het vreselijke moment waarop ze de stommiteit op moest biechten aan haar strenge vader.[1]
Vertalingen
1. toegeven dat men iets kwaads gedaan heeft
Gangbaarheid
- Het woord opbiechten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opbiechten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %