onweder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·we·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onweder | onweders |
verkleinwoord | onwedertje | onwedertjes |
Zelfstandig naamwoord
het onweder o
- (verouderd) heftig weer met storm, regen, donder en bliksem
- De heerlijkheid van de stad wordt ook beschreven in de profeet Jesaja en in Openbaring. „Die stad is gegrondvest op saffieren en heeft poorten van robijnen. Het is de plek waar toevlucht is voor een door onweder voortgedrevene, ongetrooste. Voor hen klinkt het: Sela! Rust! Denk er eens over na! De rampzaligheid zal een vreselijke plaats zijn waar het nooit meer kan. Maar wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen, ziet zich omringd met Zijn weldadigheen.” [2]
Synoniemen
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord onweder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onweder" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 04-08-2014 Mbuma-zendingsdag in Urk: het verschil tussen de christen en de bijna-christen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be