ontzielt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·zielt

Werkwoord

vervoeging van
ontzielen

ontzielt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzielen
    • Jij ontzielt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzielen
    • Hij ontzielt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontzielen
    • Ontzielt!