onttroon

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·troon

Werkwoord

vervoeging van
onttronen

onttroon

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onttronen
    • Ik onttroon. 
  2. gebiedende wijs van onttronen
    • Onttroon! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onttronen
    • Onttroon je?