onttakelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·ta·kelt

Werkwoord

vervoeging van
onttakelen

onttakelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onttakelen
    • Jij onttakelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onttakelen
    • Hij onttakelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van onttakelen
    • Onttakelt!