ontspring

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·spring

Werkwoord

vervoeging van
ontspringen

ontspring

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontspringen
    • Ik ontspring. 
  2. gebiedende wijs van ontspringen
    • Ontspring! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontspringen
    • Ontspring je?