ontspring
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ont·spring
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ontspringen |
ontspring
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontspringen
- Ik ontspring.
- gebiedende wijs van ontspringen
- Ontspring!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontspringen
- Ontspring je?