ongebogen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·bo·gen
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen ongebogen
verbogen
partitief ongebogens

Bijvoeglijk naamwoord

ongebogen [1]

  1. recht van houding en gestalte
    • De Noorderlingen lijkt te zijn opgezet als tegenpool van Van Warmerdams succesvolle debuut Abel. Zo stelde de regisseur, opnieuw in samenwerking met cameraman Marc Felperlaan, voor zijn tweede film een onopvallend palet van gedempte tinten, in de plaats van de overdadig warme, intense kleuren. Nu zijn het de lijnen die het beeld regeren: een recht straatje markeert de strikt horizontale en verticale lijnen van ramen en deuren van twee huizenblokken. Naast het wijkje is een bos met kaarsrecht oprijzende dennenstammen langs een ongebogen zandpad. In het midden van het bos bevindt zich in de schemer een rond ven. Daar lijken ongeremd de gevoelens te ontstaan die het wijkje smoort: ontluikende erotiek, kleine hartstocht, vriendschap, chaos en creativiteit. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Joyce Roodnat 16 april 1992
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be