onbewustheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·wust·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onbewustheid onbewustheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de onbewustheidv

  1. het niet weten van iets; het zich niet bewust realiseren van iets
     De maagdelijkheid, de ongereptheid, de onbewustheid van de eigen kracht en de nog ongeschoolde fluweelzachte toon van haar stem waren zo één geworden met het gebrek aan kennis van de zangkunst dat het leek of er niets aan die stem veranderd kon worden zonder haar te bederven.[2]
  2. dat wat men niet weet
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen