omzwachtelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·zwach·telt

Werkwoord

vervoeging van
omzwachtelen

omzwachtelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzwachtelen
    • Jij omzwachtelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzwachtelen
    • Hij omzwachtelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omzwachtelen
    • Omzwachtelt!