omvloog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·vloog

Werkwoord

vervoeging van
omvliegen

omvloog

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omvliegen
    • ... dat ik omvloog. 
    • ... dat jij omvloog. 
    • ... dat hij, zij, het omvloog. 
vervoeging van
omvliegen

omvloog

  1. enkelvoud verleden tijd van omvliegen
    • Ik omvloog. 
    • Jij omvloog. 
    • Hij, zij, het omvloog.