omvliegen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • om·vlie·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omvliegen
vloog om
omgevlogen
klasse 2 volledig

Werkwoord

ómvliegen [1]

  1. ergatief snel voorbijgaan
    «Tjonge! Wat is die avond omgevlogen»

Werkwoord

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omvliegen
omvloog
omvlogen
klasse 2 volledig

omvlíégen [2]

  1. overgankelijk (ergens) omheen vliegen
    «Een wolk muggen omvloog de veelgeplaagde reizigers.»


Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen