officieerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- of·fi·ci·eer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
officiëren |
officieerden
- meervoud verleden tijd van officiëren
- Wij officieerden.
- Jullie officieerden.
- Zij officieerden.
- Wij officieerden.
vervoeging van |
---|
officiëren |
officieerden