obstrueert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·stru·eert

Werkwoord

vervoeging van
obstrueren

obstrueert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van obstrueren
    • Jij obstrueert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van obstrueren
    • Hij obstrueert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van obstrueren
    • Obstrueert!